Nederland is een wijnland met een vooralsnog weinig traditie en bekendheid. Daar lijkt echter verandering in te komen, want de laatste decennia is het aantal wijngaarden in Nederland flink toegenomen, tot zo’n tweehonderd stuks. Ook zijn kenners het erover eens dat de kwaliteit van Nederlandse wijnen de laatste jaren vooruit is gegaan. Dit komt mede door de steeds warmere en langere zomers, toegenomen expertise bij wijnproducenten en een steeds beter inzicht welke druiven waar en wanneer goed presteren.
In dit artikel gaan we met name dieper in op dit laatste aspect. Welke druivensoorten zien we vooral in Nederland en waarom? En waarin verschillen de diverse soorten druiven die we hier gebruiken? Lees verder om hier meer over te weten.
De in Nederland meest voorkomende druiven
Wanneer we kijken naar welke druiven in Nederland het vaakst worden geteeld, dan zien we ten eerste dat er vooral sprake is van witte druiven. Hieronder vallen onder andere de Solaris, de Johanniter, de Bacchus, de Auxerrois Blanc, de Pinot Blanc, de Riesling, de Chardonnay, de Müller-Thurgau en de Pinot Gris. Een flink deel van deze druiven is ontstaan uit een door de mens georkestreerde kruising. Halverwege tot eind vorige eeuw hield men zich hier vooral in Duitsland fanatiek mee bezig. Dit met als doel om druiven te ontwikkelen die goed kunnen gedijen in Duitsland en andere landen met een relatief koud en nat klimaat. Het resulteerde vooral in nieuwe witte druivensoorten. Gezien de opkomst van onder meer de Johanniter en de Solaris mogen de inspanningen van toen zeker succesvol worden genoemd.
In Nederland komen ook diverse blauwe druivenrassen voor. Voorbeelden daarvan zijn de Rondo, de Pinot Noir, de Cabernet Cortis, de Regent, de Dornfelder en de Frühburgunder. Ook van deze druiven zijn er meerdere van oorsprong afkomstig uit Duitsland.
Wat zijn de verschillen tussen rode, witte en blauwe druiven?
Het eerste duidelijke verschil tussen de diverse druivensoorten betreft de kleur. Zo zijn witte druiven vaak wat groenig van kleur en zijn blauwe druiven in werkelijkheid meestal donkerblauw tot paars gekleurd. Een rode druif is daadwerkelijk gewoon rood.
Nuttig je druiven simpelweg als vrucht, dan merk je dat witte druiven vrij zuur kunnen smaken. Van nature zitten hier namelijk relatief weinig suikers in. Wel staan witte druiven garant voor volop vitamine B1, B6 en K en mineralen als ijzer en kalium. Blauwe en rode druiven hebben dan weer meer vitamine C, magnesium, calcium, vezels en antioxidanten. Ze zijn ook beduidend zoeter van smaak.
In principe kun je er verder van uitgaan dat je van witte druiven witte wijn maakt, en dan rode en blauwe druiven rode wijn. Als wijnproducent heb je de kleur van de wijn uiteindelijk echter zelf in de hand. Veel hangt namelijk af van of en hoelang je de schillen van de druiven gebruikt voor de wijnproductie. Gangbaar is dat de schillen van blauwe druiven mee worden gefermenteerd. Dat levert een rode kleur op in de wijn. Hoe langer de schillen meegaan in het proces, hoe donkerder de kleur van de wijn wordt, en hoe voller de smaak. Laat je de blauwe schil daarentegen helemaal niet meegaan, dan kun je van blauwe druiven ook gewoon witte wijn maken.